Isten hozott!

Üdvözöllek Marácz László honlapján!



Vissza



In ballingschap

	De Opstand van 1956
	Magnatenfamilie
	‘Pro Patria et Libertate’
	Russisch krijggevangene
	Koninklijke bescherming
	Nieuw thuis
Archief beroemde adellijke Hongaarse familie jarenlang ondergedoken bij het Nationaal

Archief



Dr. László Marácz



Dit jaar is het precies vijftig jaar geleden dat de Hongaarse bevolking in opstand kwam tegen de communistische onderdrukking. De Opstand van 1956 en zijn gewelddadige einde worden uitgebreid herdacht in en buiten Hongarije. Uitgerekend dit jaar duikt in het Nationaal Archief het familiearchief op van een van de meest prominente adellijke vrijheidsstrijders uit de Hongaarse geschiedenis, de Rákóczy-dynastie. De vondst is spectaculair te noemen omdat er in Hongarije weinig oude archiefstukken bewaard zijn gebleven. Universitair docent Oost-Europese studies, dr. László Marácz, hoopt dat nu eindelijk aan de wens van de weduwe-Rákóczy kan worden voldaan.

In februari van dit jaar krijg ik een uitnodiging van het Nationaal Archief om te komen kijken naar een Hongaars archief dat opeens de aandacht heeft getrokken. Het enige dat ik vooraf weet, is dat het daar is achtergelaten door een Hongaarse vluchtelinge en dat de naam van de familie Rákóczy luidt. Nieuwsgierig naar de betekenis van de stukken en de waarde voor het Hongaarse erfgoed, gaat het archief voor me open. In de veronderstelling dat het om twintigste-eeuwse correspondentie gaat, is de verrassing groot. Het familiearchief blijkt een unieke verzameling van oude en zeer oude oorkondes en akten die duidelijk laat zien hoe deze familie door de eeuwen heen vervlochten is met de strijd voor een zelfstandig en onafhankelijk Hongarije. Een vergelijking is ter plaatse razendsnel getrokken: het is alsof het privé-archief van Willem van Oranje en zijn nazaten in het staatsarchief van Boedapest wordt ontdekt… Hoe is het mogelijk dat dit historische erfgoed in Den Haag opduikt? En hoe past dit opmerkelijke verhaal in de toch al indrukwekkende historie van de Hongaarse Rákóczy-familie? In een brief bij het familiearchief lees ik dat de erfstukken in 1974 bij het Nationaal Archief in bewaring te zijn gegeven door een Hongaarse dame, Sára Marton geheten. Ze is gevlucht uit haar land, zo staat er. Langzaam vallen de puzzelstukjes voor mij op hun plaats. Ik besluit de vondst aan te grijpen om een verhaal te vertellen dat nog maar weinig toehoorders in Nederland heeft gekend.

De Opstand van 1956

Vissza

De vluchtelinge Sára Marton die bij het Nationaal Archief op de deur klopte, is de weduwe van Imre Rákóczy, een van de laatste telgen van de beroemde adellijke familie. Zoals zovele medelandgenoten is Marton slachtoffer van de communistische onderdrukking die Hongarije vorige eeuw heeft meegemaakt. Maar liefst tweehonderdduizend Hongaren vluchten na het neerslaan van De Opstand in 1956 naar het vrije Westen, waarvan enkele duizenden ook naar Nederland. Die roemruchte Hongaarse opstand breekt uit op 23 oktober. De Hongaarse communisten hebben na de Tweede Wereldoorlog met hulp van het Sovjetleger een communistische machtsgreep gepleegd. In het begin van de jaren vijftig krijgt Hongarije te maken met harde politieke repressie, schijnprocessen, dwangarbeid, interneringen en verdwijningen. Op 23 oktober zetten de studenten van de Technische Hogeschool in Boedapest de opstand in gang. Elf dagen lang leeft het Hongaarse volk in de veronderstelling dat de Hongaarse strijd voor vrijheid een kans van slagen heeft. Er wordt een revolutionaire regering gevormd onder leiding van premier Imre Nagy die als oud-communist partij kiest tegen het communisme en voor de democratische omwenteling. De regering Nagy verklaart Hongarije onafhankelijk van het Sovjetblok en stelt een meerpartijensysteem in, schaft de censuur af, ontbindt de gehate veiligheidspolitie - de AVO - laat politieke gevangen vrij en er wordt een Hongaars leger gevormd. Hoewel De Opstand de massale steun van de bevolking heeft, wordt het geen revolutie. Tegen de verwachting in biedt het Westen Hongarije geen daadwerkelijke militaire steun. Op 4 november rollen er nieuwe Sovjettroepen Boedapest binnen. Het leger en de burgermilities blijken niet in staat deze aanval op te vangen. Daarna draaien de Hongaarse communisten de duimschroeven opnieuw flink aan. De bevolking krijgt wederom te maken met politieke repressie. Adellijken worden extra scherp in de gaten gehouden door de veiligheidspolitie. Zo ook de Rákóczy ’s. Logisch: hun naam staat dan al eeuwenlang symbool voor de strijd tegen overheersing en voor een onafhankelijk Hongarije.

Magnatenfamilie

Vissza

De Rákóczy’s zijn met recht een dynastie te noemen. Eeuwenlang vochten ze voor vrijheid tegen de Turken, maar bovenal tegen de machtige katholieke Habsburgers die Centraal- en Oost-Europa eeuwenlang domineren. De Rákóczy familie verwerft in de Middeleeuwen bezittingen in het noordoosten van het koninkrijk Hongarije. De oudste akte uit 1322 in het familiearchief, dat jarenlang stilletjes op een plank in het Nationaal Archief in Den Haag heeft gestaan, getuigt hiervan. De akte is uitgevaardigd door de Hongaarse koning, Karel Robert van Anjou. Uit de akte blijkt dat de familie zich al in de tiende eeuw in het plaatsje Zamla in het graafschap Bors in de Oost-Hongaarse provincie Bihar heeft gevestigd. De familie weet later ook de hand te leggen op andere bezittingen in Oost-Hongarije, vooral in de provincie Zemplén; in Borsi (tegenwoordig Borsa in Slowakije) en in het plaatsje Sárospatak. Sárospatak is bekend vanwege het befaamde protestantse college dat in de zestiende eeuw met steun van de Rákóczy’s wordt opgericht en waar de beroemde Boheemse pedagoog Comenius doceerde. Ook heeft de familie landgoederen in de wijnstreek Tokaj waar de gelijknamige Hongaarse wijn wordt gemaakt. Later, tijdens de Turkse bezetting van Hongarije in de zestiende en zeventiende eeuw, als Hongarije in drie delen uiteen valt, klimmen de Rákóczy’s van de middeladel op naar de hoge adel. Dit dankzij de inspanningen van Zsigmond Rákóczy die met steun van het Turkse Hof in 1608 tot vorst van Transsylvanië wordt gekozen. Vanwege de handel in de Tokajer wijn en door slimme huwelijkspolitiek wordt hij de rijkste magnaat in Opper-Hongarije. Bovendien blinkt hij uit als militair in de ‘Bocskai’-vrijheidsstrijd tegen de Habsburgers waardoor hij geaccepteerd wordt als vorst van Transsylvanië. Deze landsstreek in het zuiden van het Hongaarse koninkrijk strekt zich uit tot de natuurlijke grens van Hongarije, het Karpatengebergte. De Rákóczy’s weten tijdens de Turkse bezetting van Hongarije hun invloed uit te breiden in Transsylvanië. Transsylvanië is in die tijd een semi-onafhankelijk vorstendom dat met steun van de Turken een eigen, anti-Habsburgse buitenlandse politiek voert. De Transsylvaanse protestantse vorsten sluiten coalities met de Duitse protestantse vorstendommen zoals Brandenburg en de zeemachten Engeland en de Republiek der Nederlanden om de katholieke Habsburgers van tegenwicht te dienen. Met stilzwijgende instemming van de Turken worden er vanuit Transsylvanië pogingen gedaan om de eenheid van Hongarije ten koste van de Habsburgers te herstellen. De Rákóczy-familie levert twee belangrijke vorsten van Transsylvanië. György I (1630-1648) weet de Habsburgse koning Ferdinand III in de Vrede van Linz tot concessies te dwingen op het terrein van de geloofsvrijheid in Transsylvanië. Zijn zoon, György II wordt op zijn 21-ste door de Transsylvaanse standen tot vorst gekozen.

‘Pro Patria et Libertate’

Vissza

De telg uit de Rákóczy familie die in de Hongaarse geschiedschrijving het meest tot de verbeelding spreekt is Ferenc Rákóczy II. Hij wordt de laatste vorst van Transsylvanië en zijn persoon is verbonden met een van de grote nationale opstanden tegen de Habsburgers. In Ferenc Rákóczy II (1676-1735) komen de drie grote magnatenfamilies in het Hongarije van zijn tijd,de Rákóczy’s, de Báthory’s en de Zrínyi’s, samen. Als klein jongetje staat Ferenc II zijn moeder Ilona bij in de verdediging van de burcht van Munkács (het tegenwoordige Munkacevo in West-Oekraine) dat belegerd wordt door de Habsburgse keizerlijke troepen. Na jarenlange strijd moet zijn moeder zich overgeven aan de Habsburgers. De Habsburggetrouwe jezuiten ontfermen zich over de kleine Ferenc, die loyaliteit aan het Weense Hof werd bijgebracht. De jeugdige magnaat wil zich echter niet in zijn lot schikken en vlucht op spectaculaire wijze uit zijn internering in Wiener Neustadt naar Polen. In 1703 keert hij terug naar zijn bezittingen in Oost-Hongarije en komt aan het hoofd te staan van ontevreden edelen en boeren die in opstand komen tegen het schrikbewind van de Habsburgers. Onder zijn leiding wordt een Hongaars leger van boerensoldaten gevormd en Ferenc II wordt in 1705 gekozen tot vorst van Transsylvanië. Dan barst de Rákóczy- vrijheidsstrijd in volle hevigheid los, gewapend met het motto ‘Pro Patria et Libertate’. Een fascimile van de legitimatie van de opstand getiteld ‘Instrumentum Confoederationis inclytorum Regni Hungariae statuum et ordinum pro libertate confoederatorum’ bevindt zich in het familiearchief ‘in ballingschap’ bij het Nationaal Archief. Het ‘Instrumentum’, oftewel de proclamatie, is een aanklacht van Hongaarse edelen en generaals die vinden dat de Habsburgers Hongarije van zijn vrijheden beroofd heeft. Omdat elk volk een rechtvaardige vorst verdient, kiezen de Hongaarse standen in 1705 een eigen vorst: Ferenc II. Hiermee worden de Habsburgers van de Hongaarse troon gestoten. Ferenc II gaat naar Polen om de steun van de Russische tsaar Peter I te verwerven in zijn strijd tegen de Habsburgers. Maar hij wordt door zijn eigen achterban verraden. Achter zijn rug gooien de commandanten van zijn leger het op een akkoordje met de Habsburgers en besluiten de wapens neer te leggen. De vorst gaat in ballingschap in Turkije, waar hij tot zijn dood blijft. Met de val van de Rákóczy-Vrijheidsstrijd is het Hongaarse verzet tegen de Habsburgers voor een lange tijd gebroken. De Rákóczy-Vrijheidsstrijd, hoewel zonder succes, dient wel als referentiepunt voor latere Hongaarse opstanden zoals die van 1848-1849 tegen de Habsburgers en voor de Hongaarse Opstand van 1956. Zowel de protesterende burgers als de communisten hijsen hem in dat revolutionaire jaar op het schild als symbool voor hun strijd. Het feit dat de vorst van Transsylvanië met het gewone boerenvolk samenwerkte tegen het “dynastieke imperialisme” van de Habsburgers paste goed in de ideologische kraam van de communisten. Vandaag de dag heeft de commercie Ferenc Rákóczy II ontdekt. Zijn beeltenis met berenmuts en grote snor sieren de naar hem vernoemde pittige Hongaarse salami.

Russisch krijggevangene

Vissza

Imre Rákóczy, die het familierachief van de Rákóczy’s aan zijn echtgenote Sára Marton achterliet, was geen vrijheidstrijder zoals de roemruchte Ferenc. Toch stond hij ook in het centrum van de politieke gebeurtenissen van zijn tijd. Imre wordt in 1893 geboren als Hongarije nog samen met Oostenrijk de dubbelmonarchie vormt. Hij studeert Letteren aan de Frans-Jozef Universiteit van Kolozsvár (Cluj-Napoca) in de landstreek Transsylvanië, dat tot het einde van de Eerste Wereldoorlog deel uitmaakt van het Hongaarse koninkrijk en tegenwoordig bij Roemenië hoort. Tijjdens de Eerste Wereldoorlog, waarin Oostenrijk-Hongarije aan de kant van Duitsland staat, dient Imre in het leger. Blijkbaar met succes, want hij ontvangt een aantal koninklijke onderscheidingen. Na de oorlog ontbinden de geallieerden de dubbelmonarchie. In het Verdrag van Trianon (1920), het Versailles van Oost-Europa, leggen de geallieerden Hongarije als verliezende partij op dat het ruim tweederde van zijn territorium moet afstaan aan de buurlanden Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië. Ruim eenderde van de etnische Hongaren komt als minderheid in de nieuwe staten terecht. Vooral de Hongaarse minderheid in Transsylvanië, die zo’n twee miljoen mensen telt, krijgt het in Groot-Roemenië zwaar te verduren. Rákóczy, die nog in Transsylvanië woont na de Eerste Wereldoorlog, verzet zich tegen het Verdrag van Trianon en wordt Roemenië vanwege zijn nationalistische activiteiten uitgewezen. Hij treedt in 1922 in overheidsdienst. In de jaren dertig klimt hij op tot perschef van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Boedapest. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt Imre Rákóczy woordvoerder van de Hongaarse minister-president, Pál Teleki. In de hoop het Trianonverdrag teruggedraaid te krijgen, heeft Hongarije opnieuw de Duitse zijde gekozen. Rákóczy dient onder de Hongaarse premier tot die in 1941 zelfmoord pleegt als het Hongaarse leger samen met de Duitse Wehrmacht tegen zijn wens Joegoslavië binnenvalt. Daarna werkt hij als woordvoerder van de regent Miklós Horthy. In het familiearchief bevinden zich foto’s en krantenknipsels van hoogwaardigheidsbekleders zoals de minister van Buitenlandse Zaken, István Bethlen, premier Teleki en het staatshoofd, de regent Miklós Horthy. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, als het Rode Leger in het voorjaar van 1945 Boedapest verovert, wordt Imre gevangengenomen en krijgsgevangen gemaakt. Hij komt in een interneringskamp in Moskou terecht. In het kamp schrijft de perschef een lang gedicht voor zijn vrouw Sára Marton over zijn liefde voor haar en de omstandigheden in het Sovjet-kamp. Ook dit gedicht bevindt zich onder de archiefstukken. Rákóczy, teruggekeerd uit Russische krijgsgevangenschap, overlijdt in de jaren zestig onder armoedige omstandigheden.

Koninklijke bescherming

Vissza

Het verwondert niet dat de weduwe Rákóczy, Sára Marton, het familiearchief mee wilde nemen toen ze eenmaal besloten had dat ze zou vluchten. Na de dood van haar man Imre vraagt ze politiek asiel aan in Nederland en dat krijgt ze in 1974. Uit recent onderzoek dat Jan Maiburg, een bevriende historicus, heeft gedaan naar de Hongaarse adellijke ballingen in Nederland, blijkt dat de weduwe zelfs politiek asiel heeft gekregen op voordracht van het Koninklijk Huis. Tijdens haar weinige jaren in Nederland verblijft Sára Marton, evenals de andere vluchtelingen van adel, onder ‘Koninklijke Bescherming’. Dit betekent onder meer dat de weduwe Rákóczy tot haar dood in 1977 een bijgebouw bewoont op het Paleis Lange Voorhout. Daar wonen ook andere Oost-Europese politieke vluchtelingen van aristocratische afkomst, zoals het hoofd van de koninklijke rijstallen, de Hongaarse ridder Géza von Haszlinszky. Hij heeft de toenmalige prinses Beatrix leren paardrijden. Om een veilige plaats te vinden voor de familiestukken in Nederland, stapt de weduwe meteen naar de politie. Dat het zo gegaan is, valt af te leiden uit een begeleidende brief bij het Rákóczy-archief. Daarin staat dat namens mevrouw dr. S Rákóczy-Imréné een inspecteur der rijksrecherche te Amsterdam het familiearchief overdraagt aan het Algemeen Rijksarchief, het huidige Nationaal Archief. Het is dan 1974. Een opmerkelijke en ontroerende passage in de brief luidt: ‘Aan deze overdracht is de voorwaarde verbonden dat de documenten niet terecht mogen komen in enig archief in Hongarije, zolang dat onder een communistisch bewind verkeert.’ Niet lang nadat ze haar familiestukken in goede handen heeft gegeven van de toenmalige rijksarchivaris, sterft Sára Marton kinderloos.

Nieuw thuis

Vissza

Interessant is de vraag hoe het de weduwe Rákóczy gelukt is om het familiearchief in Nederland te krijgen. Het was in de communistische tijd niet mogelijk om een dergelijk archief van persoonlijke en historische waarde uit te voeren. Die vraag blijft voorlopig, helaas, onbeantwoord. Belangrijker is, dat het familiearchief een stuk Hongaars cultureel erfgoed vertegenwoordigt, dat het communisme in het vredige Den Haag heeft overleefd. Onder het communisme wist je maar nooit of het archief van een Hongaarse adellijke familie de papiermolen overleefd zou hebben. De koffer familiestukken zal de Hongaarse geschiedschrijving niet wezenlijk beinvloeden. Ook zullen we niet echt veel meer over deze adellijke vrijheidsstrijders te weten komen. Desondanks is het opduiken van dit familiearchief in het Nationaal Archief in Den Haag spectaculair te noemen. Dit vanwege het feit dat de Habsburgers na het neerslaan van de Rákóczy-Vrijheidsstrijd in 1711 systematisch burchten, kastelen en archieven in Hongarije vernield hebben. De Habsburgers wilden na deze opstand de “rebelse” Hongaren er definitief onder krijgen. Alle officiële stukken die voor 1711 gedateerd zijn, kunnen in dit licht wel degelijk als bijzonder aangemerkt worden. Ook het gedicht van Imre aan Sára in Russische gevangenschap zal zeer zeker in het nieuwe Hongarije gepubliceerd worden. Het zou terecht zijn wanneer nu, vijftig jaar na de Hongaarse Opstand, de wens van de weduwe alsnog in vervulling gaat en het Rákóczy-archief terugkeert naar een vrij en democratisch Hongarije. Voor het eerst na het neerslaan van de Hongaarse Opstand zullen door de terugkeer Hongaarse onderzoekers de gelegenheid krijgen om het Rákóczy familiearchief te bestuderen. In een land dat bezig is de eigen identiteit na ruim veertig jaar communisme te herijken, kan dit archief op warme belangstelling rekenen van het grote publiek. Het verdient een waardig nieuw thuis.

Dr. László Marácz is als universitaire docent Oost-Europese Studies verbonden aan de Universiteit van Amsterdam


Vissza